Financieel en economisch strafrecht. Fraude met omzetbelasting. Hypotheekfraude. Oplichting. Valsheid in geschrift. Verduistering. Straftoemeting. Overschrijding van de redelijke termijn.

Advocaat economisch en financieel strafrecht. De Rechtbank Noord-Nederland heeft op 28 januari 2019 uitspraak gedaan over fraude met omzetbelasting, hypotheekfraude, oplichting, valsheid in geschrift en verduistering.

De rechtbank veroordeelde de verdachte voor onder andere oplichting, valsheid in geschrift en verduistering tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

Verdachte had zich schuldig gemaakt aan het plegen van een groot aantal strafbare feiten.

Een aantal daarvan betreft zaken die voort komen uit een door de Belastingdienst en Fiod ingesteld onderzoek.

Op grond van dat onderzoek is komen vast te staan dat verdachte zich niet alleen (meerdere keren) heeft schuldig gemaakt aan fraude met omzetbelasting, maar ook aan hypotheekfraude.

Het handelen van verdachte heeft tot gevolg gehad dat er sprake is van een benadelingsbedrag van ruim € 100.000,00.

Verdachte heeft zich daarnaast op grote schaal schuldig gemaakt aan verschillende frauduleuze handelingen met betrekking tot leasecontracten en leaseauto’s. Verdachte is daarbij zeer berekenend te werk gegaan. Hij heeft zich als een ander voorgedaan en heeft gebruik gemaakt van listige kunstgrepen, waardoor hij het vertrouwen heeft gewekt bij de aangevers en dit vervolgens op grove wijze heeft geschonden.

Ook heeft hij hierdoor het vertrouwen geschonden dat de maatschappij – ten behoeve van het maatschappelijk en economisch verkeer – mag stellen in de oprechtheid waarmee anderen aan dit verkeer deelnemen.

De rechtbank heeft in strafmatigende zin rekening gehouden met de forse overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen de strafzaak afgedaan had kunnen en moeten worden.

Financieel en economisch strafrecht. Fraude met omzetbelasting. Hypotheekfraude. Oplichting. Valsheid in geschrift. Verduistering. Straftoemeting. Overschrijding van de redelijke termijn.

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.

De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van een groot aantal strafbare feiten. Een aantal daarvan betreft zaken die voort komen uit een door de Belastingdienst/Fiod ingesteld onderzoek.

Op grond van dat onderzoek is komen vast te staan dat verdachte zich niet alleen (meerdere keren) heeft schuldig gemaakt aan fraude met omzetbelasting, maar ook aan hypotheekfraude. Het handelen van verdachte heeft tot gevolg gehad dat er sprake is van een benadelingsbedrag van ruim € 100.000,00. De rechtbank rekent het verdachte in het bijzonder aan dat hij in de hypotheekfraude zaak gebruik heeft gemaakt van vijf valselijk opgemaakte stukken.

Verdachte heeft zich daarnaast op grote schaal schuldig gemaakt aan fraude binnen de autohandel, en dan met name aan verschillende frauduleuze handelingen met betrekking tot leasecontracten en leaseauto’s.

Blijkens het dossier is het gebruikelijk dat binnen de autobranche op goed vertrouwen wordt gehandeld bij het afsluiten van leasecontracten. Verdachte heeft in strijd met dit goede vertrouwen gehandeld. Hij heeft zich als een ander voorgedaan en heeft gebruik gemaakt van listige kunstgrepen, waardoor hij het vertrouwen heeft gewekt bij de aangevers en dit vervolgens op grove wijze heeft geschonden.

Ook heeft hij hierdoor het vertrouwen geschonden dat de maatschappij – ten behoeve van het maatschappelijk en economisch verkeer – mag stellen in de oprechtheid waarmee anderen aan dit verkeer deelnemen. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat de betreffende voertuigen waarvoor de leasecontracten zijn afgesloten een aanzienlijke waarde vertegenwoordigden. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.

De rechtbank rekent het verdachte tevens aan dat hij een deel van de voertuigen waarvoor de leasecontracten waren afgesloten, buiten het zicht en macht van de betreffende leasemaatschappijen heeft gebracht.

De rechtbank acht gezien de aard, ernst en hoeveelheid van de door verdachte gepleegde strafbare feiten oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk, omdat de aard en ernst van deze feiten door een lichtere strafrechtelijke afdoening miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, zijn niet aanwezig.

Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op de LOVS-richtlijnen die zien op fraude. Als oriëntatiepunt geldt, bij een benadelingsbedrag tussen de € 70.000,00 en € 125.000,00, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 tot 9 maanden.

Aangezien er sprake is van een benadelingsbedrag van circa € 100.000,00 neemt de rechtbank voor de omzetbelastingfraude als uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden.

In combinatie met de overige bewezenverklaarde feiten, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden in beginsel op zijn plaats.

De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen de lange duur waarbinnen de gedragingen hebben plaatsvonden, het feit dat verdachte zich stelselmatig en op grote schaal heeft bezig gehouden met diverse vormen van frauderend handelen, de omstandigheid dat verdachte zeer berekenend te werk is gegaan, de geringe mate waarin het ontstane nadeel ongedaan is gemaakt, de mate waarin door de gedragingen het vertrouwen in de markt is geschaad en de omstandigheid dat een groot aantal bedrijven/organisaties het slachtoffer is geweest van het handelen van verdachte.

De rechtbank neemt bij het bepalen van de strafhoogte tevens in aanmerking dat verdachte de feiten, blijkens het uittreksel uit de justitiële documentatie, heeft gepleegd binnen vijf jaar na een veroordeling wegens soortgelijke feiten.

De rechtbank is in het licht van het voorgaande dan ook van oordeel dat de eis van de officier van justitie geen recht doet aan de gepleegde feiten en zal dan ook een hogere straf opleggen dan geëist.

De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafhoogte wel in strafmatigende zin rekening met de forse overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen de strafzaak afgedaan had kunnen en moeten worden, omdat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht.

Indachtig de kaders die de Hoge Raad hiervoor heeft aangereikt, waaruit onder meer volgt dat bij een overschrijding van meer dan 12 maanden naar bevind van zaken kan worden beslist, is de rechtbank van oordeel dat in deze zaak de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden is.

De omstandigheid dat verdachte ondanks een eerdere veroordeling wegens soortgelijke feiten door is gegaan met het plegen van fraudefeiten, rechtvaardigt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, te weten 6 maanden, in voorwaardelijke vorm wordt opgelegd. Het voorwaardelijke strafgedeelte kan dienen als stok achter de deur om verdachte er in de toekomst van te weerhouden om (binnen een proeftijd van 2 jaren) opnieuw strafbare feiten te gaan plegen.

Wilt u de gehele uitspraak bekijken? Klik dan hier.

Heeft u een vraag over het financiële of economische strafrecht, over fraude, oplichting, valsheid in geschrift, verduistering, of over strafvermindering op grond van de overschrijding van de redelijke termijn of over de benadeelde partij in het strafproces, belt u dan gerust het telefoonnummer 020-72 67 007.

 

 

 

2019-01-29T06:20:47+01:00 29 jan 2019|