Financieel strafrecht advocaat. De Hoge Raad heeft op 21 december 2018 uitspraak gedaan over de vraag of het gebruik van strafvorderlijke gegevens (uit het FIOD-dossier) door de inspecteur onrechtmatig was geweest. Was de toestemming van de officier van justitie benodigd? Uitsluiting van onrechtmatig verkregen bewijs?
Op 14 mei 2012 heeft de FIOD onder leiding van de rechter-commissaris in het kader van een strafrechtelijk onderzoek een huiszoeking uitgevoerd op het woonadres van belanghebbende.
Daarbij heeft de FIOD diverse administratieve bescheiden en een computer in beslag genomen. In de loop van het opsporingsonderzoek zijn diverse personen als getuige gehoord.
Bij brief van 23 januari 2013 heeft de Inspecteur onder meer het volgende aan belanghebbende medegedeeld:
“Uit het strafrechtelijk onderzoek dat in dit kader is ingesteld blijkt dat u de afgelopen jaren tegen betaling aangiften voor derden heeft ingevuld.
De officier van justitie heeft de Belastingdienst toestemming gegeven om de informatie die wordt verkregen in het kader van dit strafrechtelijk onderzoek te gebruiken voor de heffing en invordering van belastingen.”
De Inspecteur heeft een schatting gemaakt van het inkomen dat belanghebbende heeft verworven met het invullen van belastingaangiften. Dat inkomen heeft hij als resultaat uit overige werkzaamheden begrepen in de navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) over de jaren 2008 tot en met 2010 en de aanslag in de IB/PVV voor het jaar 2011. Belanghebbende is ter zake van deze navorderingsaanslagen in bezwaar en beroep gekomen.
De Officier van Justitie heeft, nadat belanghebbende beroep had ingesteld bij de Rechtbank, in zijn brief aan de Inspecteur van 23 juli 2015 toestemming verleend de gegevens uit het strafrechtelijk onderzoek voor de uitvoering van de belastingwet te gebruiken.
Bij de beoordeling van de grief is beslissend of het gebruik door de Inspecteur van informatie uit een strafrechtelijk onderzoek zonder dat daarvoor toestemming is verleend zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht dat de informatie uit het strafrechtelijk onderzoek in de belastingprocedure niet als bewijs mag worden gebruikt (vgl. HR 27 februari 2004, nr. 37465, HR:2004:AF5556).
Belanghebbende heeft echter gesteld dat het FIOD‑dossier als bewijsmiddel dient te worden uitgesloten omdat de Inspecteur ten tijde van het opleggen van de navorderingsaanslagen geen toestemming van de Officier van Justitie had gekregen tot het gebruik daarvan, en evenmin is gebleken dat hij die gegevens op grond van artikel 55 AWR in bezit had gekregen.
Voor het Hof was niet in geschil dat de hiervoor bedoelde gegevens op rechtmatige wijze aan de Inspecteur zijn verstrekt. Het Hof heeft deze stelling verworpen.
Het middel komt daartegen op met het betoog dat het FIOD-dossier van het bewijs dient te worden uitgesloten omdat de Inspecteur niet heeft bewezen dat hem ten tijde van het opleggen van de navorderingsaanslagen schriftelijke toestemming was verleend tot het gebruik daarvan door de Officier van Justitie.
Financieel strafrecht. Gebruik strafvorderlijke gegevens (FIOD-dossier) door inspecteur onrechtmatig? Toestemming van de officier van justitie benodigd? Uitsluiting van onrechtmatig verkregen bewijs?
De Hoge Raad oordeelt als volgt.
Dienaangaande heeft het volgende te gelden. Voor zover gegevens die zijn verkregen in het kader van een strafvorderlijk onderzoek voor de belastingheffing van belang kunnen zijn, is in een wettelijke grondslag voor bekendmaking ervan aan de inspecteur voorzien door onder meer de artikelen 55 en 80 AWR, artikelen 6 en 46 van de Wet Politiegegevens in samenhang met artikel 6 van het Besluit politiegegevens bijzondere opsporingsdiensten, en artikel 39f van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.
Geen van deze bepalingen biedt een aanknopingspunt om aan de beslissing tot verstrekking van de desbetreffende gegevens aan de inspecteur de eis te stellen dat die beslissing uit een geschrift moet blijken.
Geen rechtsregel brengt voorts mee dat het gebruik van de aldus verkregen strafvorderlijke gegevens voor de belastingheffing onderworpen is aan een afzonderlijke instemming van degene die de gegevens heeft verstrekt.
Deze gegevens worden immers aan de inspecteur verstrekt omdat zij voor de belastingheffing van belang kunnen zijn.
Het vorenstaande laat onverlet dat de inspecteur overleg kan voeren met de officier van justitie over het gebruik van strafvorderlijke gegevens, bijvoorbeeld met het oog op de toepassing van artikel 5:44 Awb.
Of zulk overleg heeft plaatsgevonden is niet van belang voor het antwoord op de vraag of het gebruik van die strafvorderlijke gegevens voor heffingsdoeleinden toelaatbaar is.
Wilt u de gehele uitspraak bekijken? Klik dan hier.
Heeft u een vraag over het financieel of economisch strafrecht, over het milieu-strafrecht, over belastingfraude, over het gebruik van gegevens binnen het financiële of economische strafrecht, over de bevoegdheden van de FIOD of over de uitsluiting van onrechtmatig verkregen bewijs, belt u dan gerust het telefoonnummer 020-72 67 007.