Strafvermindering wegens overschrijding van de redelijke termijn

Advocaat strafrecht. De advocaat-Generaal bij het Parket bij de Hoge Raad heeft op 6 november 2018 in zijn conclusie de regels met betrekking tot de strafvermindering op grond van een overschrijding van de redelijke termijn nog eens op een rijtje gezet.

Het middel klaagde dat het oordeel van het Gerechtshof, dat de maximaal toe te passen vermindering van een gevangenisstraf bij overschrijding van de redelijke termijn zes maanden bedraagt, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, dan wel onbegrijpelijk is gemotiveerd.

Immers, uit het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 2008, HR:2008:BP5361, waar het hof in dit kader naar verwijst, kan deze maximaal toe te passen vermindering niet volgen nu de redelijke termijn met meer dan twaalf maanden is overschreden en de Hoge Raad in dat geval naar bevind van zaken handelt.

De steller van het middel betoogt dat die straftoemetingsvrijheid bij een extreme termijnoverschrijding, zoals in onderhavig geval, gelet op de Wet RO en art. 350 Sv ook de lagere rechter toekomt.

Gelet op de onderhavige overschrijding had die strafkorting tenminste 25% moeten bedragen, aldus het middel.

De Hoge Raad heeft in zijn overzichtsarrest van 17 juni 2008, de regels inzake de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM herijkt.

Over de toetsing door de Hoge Raad als cassatierechter heeft de Hoge Raad in dit overzichtsarrest het volgende overwogen:

“Als cassatierechter onderzoekt de Hoge Raad het oordeel van de feitenrechter inzake het tijdsverloop vóór de uitspraak waartegen beroep in cassatie is ingesteld. Dat onderzoek wordt als volgt begrensd:

  1. Het oordeel van de feitenrechter inzake de redelijke termijn kan in cassatie slechts in beperkte mate worden getoetst, in die zin dat de Hoge Raad alleen kan onderzoeken of het oordeel geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en niet onbegrijpelijk is in het licht van alle omstandigheden van het geval. Van onbegrijpelijkheid zal overigens niet licht sprake zijn omdat een dergelijk oordeel sterk verweven pleegt te zijn met waarderingen van feitelijke aard die zich onttrekken aan een beoordeling door de cassatierechter.
  2. Ook het rechtsgevolg dat de feitenrechter heeft verbonden aan de door hem vastgestelde overschrijding van de redelijke termijn, kan slechts op zijn begrijpelijkheid worden getoetst.

Bij deze toetsing geldt als uitgangspunt dat de rechter ambtshalve dient te onderzoeken of inbreuk is gemaakt op de onderhavige garantie van art. 6, eerste lid, EVRM. Hij behoeft in zijn uitspraak echter alleen in de volgende gevallen te doen blijken van dat onderzoek:

  1. Als ter terechtzitting door of namens de verdachte ter zake verweer is gevoerd, aangezien op een zodanig verweer een gemotiveerde beslissing dient te worden gegeven.
  2. (…)

Duur van de redelijke termijn

De redelijkheid van de duur van een zaak is afhankelijk van onder meer de volgende omstandigheden:

  1. De ingewikkeldheid van de zaak. Daartoe kan bijvoorbeeld worden gerekend de omvang van het verrichte onderzoek, waaronder begrepen een gerechtelijk vooronderzoek, alsmede de gelijktijdige berechting van zaken tegen medeverdachten en/of van andere zaken tegen de verdachte.
  2. De invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop. Daartoe kan bijvoorbeeld worden gerekend de naleving door de verdachte van wettelijke voorschriften die mede met het oog op de betekening van gerechtelijke stukken in het leven zijn geroepen, en het doen van verzoeken door de verdediging die leiden tot vertraging in de afdoening van de zaak.
  3. De wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Daartoe kan bijvoorbeeld worden gerekend de mate van voortvarendheid die in het opsporingsonderzoek, het gerechtelijk vooronderzoek en/of het onderzoek ter terechtzitting is betracht.

Wat betreft de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden als vermeld.

Voor de berechting van de zaak in hoger beroep geldt het gestelde eveneens. Behoudens de bijzondere omstandigheden behoort in die procesfase het geding met een einduitspraak te zijn afgerond binnen twee jaar nadat het rechtsmiddel is ingesteld, en binnen 16 maanden indien de verdachte in verband met de zaak in voorlopige hechtenis verkeert en/of het strafrecht voor jeugdigen is toegepast.

Rechtsgevolgen van overschrijding van de redelijke termijn

De vermindering van de straf (….) is afhankelijk van de mate waarin de redelijke termijn is overschreden.

Algemene regels omtrent de wijze waarop de straf (….) dient te worden verminderd, zijn niet te geven. (…). “Ten aanzien van de vertraging die zich pas in de cassatiefase heeft voorgedaan, derhalve na de beslissing van de laatste feitenrechter, treedt de Hoge Raad zelf op als feitenrechter.

Uit de overwegingen in het overzichtsarrest van 17 juni 2008 over de toetsing van de Hoge Raad als feitenrechter blijkt dat de Hoge Raad in volle omvang oordeelt over de eventuele overschrijding (mede) als gevolg van het tijdsverloop ná de uitspraak waartegen beroep in cassatie is ingesteld. Daarbij hanteert de Hoge Raad in strafzaken, voor zover hier van belang, de volgende uitgangspunten voor de vermindering van de straf:

“A. Indien in de laatste feitelijke instantie een gevangenisstraf, hechtenis, een taakstraf en/of een geldboete is opgelegd, wordt – met inachtneming van de volgorde van art. 9 Sr – (het onvoorwaardelijk gedeelte van) die straf verminderd:

-met 5% bij een overschrijding van de redelijke termijn met zes maanden of minder;

-met 10% bij een overschrijding van de redelijke termijn met meer dan zes maanden doch niet meer dan twaalf maanden.

De omvang van de vermindering bedraagt in deze gevallen:

– bij een gevangenisstraf of hechtenis niet méér dan de duur van de overschrijding van de redelijke termijn en in elk geval nooit meer dan zes maanden”

In de gevallen waarin de redelijke termijn met meer dan twaalf maanden is overschreden handelt de Hoge Raad naar bevind van zaken.”

Terug naar het onderhavige geval.

Het hof heeft in deze zaak overwogen dat de redelijke termijn voor berechting van de zaak is overschreden “en dat de op te leggen straf verminderd dient te worden met de maximaal toe te passen vermindering, te weten zes maanden (HR 17 juni 2008, HR:2008:BP5361).”

Het hof baseert zich hierbij kennelijk op rechtsoverweging onder B van het overzichtsarrest.

Die overweging betreft echter geen voorschrift waaraan het hof zich moet houden, maar een door de Hoge Raad geformuleerd uitgangspunt indien hij zelf als feitenrechter oordeelt over een overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase.

Dat uitgangspunt kan een rol kan spelen bij de beoordeling in hoger beroep, maar vormt geen dwingend voorschrift voor de feitenrechter. Het Gerechtshof ‘s oordeel hieromtrent is dan ook niet begrijpelijk, hoewel op andere gronden dan door de steller van het middel aangedragen.

Het middel is terecht voorgesteld.

Wilt u de gehele uitspraak bekijken? Klik dan hier.

Heeft u een vraag over de overschrijding van de redelijke termijn in het strafrecht en over strafvermindering op grond van de overschrijding van de redelijke termijn, belt u dan gerust het telefoonnummer 020-72 67 007.

 

 

 

 

 

2018-11-24T08:08:39+01:00 24 nov 2018|